In maart en april 2020 voerde ADEDE een archeologische opgraving uit op de Siesegemkouter in Aalst waar de aanleg van een nieuw bedrijventerrein gepland staat. De opgraving in het kader van Fase 1A van dit bouwproject leverde enkele mooie archeologische vondsten uit de Metaaltijden en de Romeinse tijd op.

Uit de resultaten van het proefsleuvenonderzoek dat ADEDE in 2019 op de Siesegemkouter uitvoerde blijkt al snel dat er zich hier interessante archeologische sporen in de bodem schuilhouden. Bij de daaropvolgende archeologische opgraving vinden de archeologen van ADEDE tal van aanwijzingen dat het gebied door mensen bewoond moet zijn geweest tijdens de Metaaltijden en de Romeinse periode.

Het meest in het oog springend voor de Metaaltijden is de vondst van twee kringgreppels. De kleinste greppel heeft een ruw geschatte diameter van 21m, bij de grootste greppel is dat een diameter van 40m. Naar alle waarschijnlijkheid gaat het hier om grafheuvels waarbij het bovengrondse gedeelte met verloop van tijd uit het landschap verdween. Sporen van een wallichaam of palenkrans werden niet gevonden. Ook de originele grafkamer werd niet aangetroffen en is vermoedelijk met de loop der jaren verloren gegaan. Sporen van secundaire grafbijzettingen werden evenmin vastgesteld. In afwachting van de resultaten van het natuurwetenschappelijk onderzoek kunnen op basis van gelijkaardige vondsten van grafheuvels in de ruime regio deze kringgreppels voorzichtig in de periode van het finaal-neolithicum tot midden-Bronstijd geplaatst worden. Een ongeschreven regel bij dit type grafheuvels lijkt ook te zijn; hoe groter de diameter van de greppel hoe ouder.

Een andere mooie vondst was een goed bewaard Romeins brandrestengraf. In het graf vonden de archeologen van ADEDE een zo goed als intacte pot of urne in donker aardewerk. De pot werd in zijn geheel uit de bodem gelicht en zal, alvorens te worden geprepareerd voor conservatie, worden onderworpen aan diverse vormen van natuurwetenschappelijk onderzoek. Een daarvan zal een röntgenanalyse van de inhoud zijn die moet achterhalen of het om een urne met het botmateriaal van de overledene dan wel om een gewone grafgift gaat. Behalve de intacte pot werd nog een aanzienlijke hoeveelheid aardewerkscherven uit de vulling van het graf verzameld. Een eerste analyse van het gerecupereerde aardewerk leert dat het scherfmateriaal afkomstig is van minstens vier verschillende types aardewerk. Het gaat onder andere om een kommetje of schaaltje onversierde terra sigillata en een twee fijnwandige terra nigra kruikjes met lichtbruine tot lichtgrijze schakeringen. De terra sigillata werd gedetermineerd als Dragendorff 18 of 31, te dateren halfweg de tweede eeuw n.C. en is afkomstig uit de Centraal-Franse aardewerkateliers. De kruikjes werden gedetermineerd als terra nigra types 26 en/of 27 en zijn qua datering eveneens ergens halfweg de tweede eeuw n.C. te plaatsen. Daarnaast komen ook een hele resem gelijkaardige dikwandige ruwe rode scherven voor die vooral opvallen door de complete afwezigheid van diagnostische elementen (geen enkel randfragment, voet/bodemfragment, …) ondanks de aanzienlijke hoeveelheid scherfmateriaal, het enige kenmerk is een verhoogde bandversiering die op enkele van de grotere exemplaren van de scherven steeds weerkomt. Het zou hier gaan om een kruiktype dat te dateren is tussen 50n.C. en 300 n.C. In het graf werden behalve het aardewerk ook nog spijkers gevonden wat erop wijst dat de crematie gebeurde op een houten ligbed waarbij de brandresten van de overledene na de crematie in het graf werden gedeponeerd.

Daarnaast werden ook nog verschillende paalkuilen aangetroffen. Hoewel het bij deze sporen niet altijd evident was een onderling verband te achterhalen slaagden de archeologen erin een twintigtal paalkuilen mogelijk te linken aan 2 gebouwplattegrondjes van ca. 2,5m op 5,5m.